Een nacht in het donkere bos
Een kleine vertelling om de moed erin te houden
Toen de jongen oud genoeg was moest hij, volgens het oeroude ritueel van de stam, een nacht alleen doorbrengen in het oerwoud. Hij moest al die tijd zijn ogen dicht houden, mocht zich niet verplaatsen en geen wapens dragen.
De jongen trok de jungle in en vond tegen de avond een boomstronk waarop hij ging zitten. Het duurde niet lang of er stak een storm op, en daarna barstte er een enorm onweer los. Hij hoorde bomen omvallen en voelde hoe de grond trilde van de blikseminslagen rondom.
Hij was doodsbang, maar bleef roerloos zitten.
Hij was doorweekt, maar gelukkig was de nacht klam en warm. Na het onweer kwamen de wilde dieren: achter zich hoorde hij een slang ritselen in de varens, een uil scheerde met een angstaanjagende schreeuw langs zijn hoofd, en hij hoorde voortdurend dichtbij het gesnuif van de gevaarlijke corona-wolf die in dat gebied al veel slachtoffers had gemaakt.
Hij was doodsbang maar bleef roerloos zitten.
Eindelijk begon hij de geuren van een nieuwe dag te ruiken en langzaam werd het licht. Voorzichtig deed hij zijn ogen open en keek eens om zich heen.
Toen zag hij een meter of tien verderop zijn vader zitten. Ook op een boomstronk.
Blij verrast stond de jongen op, ging naar zijn vader toe en vroeg:‘Wat doet u hier zo vroeg in dit gevaarlíjke bos?’
Zijn vader antwoordde: ‘Mijn jongen, ik waak hier al de hele nacht over je. Je dacht toch niet dat ik je bij zo’n beproeving alleen zou laten!’
Hein, maart 2020